Voor iedereen die erbij was afgelopen zaterdag (denk alle terloopse commentaren van Edmond Schoorel er weer even bij: over hulpverleners en die wijze tante). En voor iedereen die er niet bij kon zijn: een hilarisch gedicht van een dame met kijk op opvoeden. Dank Edmond Schoorel, voor het doorsturen!
Er was er eens een koningszoon, Hij was heel aardig en gewoon, maar soms kon hij zo driftig zijn. Dan sloeg hij alles kort en klein. De koning en de koningin gaven hem altijd maar zijn zin, en als altijd alles mag, is dat niet goed voor je gedrag. Eens, op een mooie zaterdag, toen hij nog in zijn bedje lag, toen riep hij tegen ’t keukenmeisje: Ik wil onmiddellijk een ijsje! Het spijt me, zei het meisje toen, maar heus, ik kan er niets aan doen. Er is geen ijs, er is geen ijs, er is geen ijs in het paleis. Toen werd het koningszoontje kwaad. Hij werd zo rood als een tomaat. Hij kwam uit bed zo vlug hij kon en ging staan gillen in ’t salon. Daar sloeg hij alle vazen stuk, greep de gordijnen met een ruk – die blauwe met die roze strepen – en scheurde ze in kleine repen. Toen trok die stoute koningszoon heel hard aan de kristallen kroon. Die viel in splinters naar beneden. Het was me een lawaai! Och heden! Hij brak de poten van de stoelen en nog kon hij maar niet bekoelen. De koningin was radeloos. De koning was ontzettend boos. Hij was zó boos. Hij belde op naar ouwe tante Spinnekop. Dat was een fee, met lichtgroen haar. Ze was in drie minuten dáár. Zo, zei de koning. Waarde fee neem deze jongeman maar mee. Dank u, zei tante Spinnekop, ruim liever zelf uw rommel op. Nou, zei de koning moedeloos, verander hem dan in een roos! dan zit mijn zoontje op een steel en dan vernielt hij niet zo veel. Waarom een roos, hoezo een roos? zei tante Spinnekop heel boos. ik vind het jammer, en onlogisch en bovendien onpedagogisch. U kunt het niet, zo riep de koning. U kunt het niet! Ga weg uit mijn woning! U bent een fee van niks. Een prul! Voor toveren krijgt u een nul! O jee, toen was de fee beledigd. Ze zei: Ik ben een fee (beëdigd) en ik kan toveren wat ik wil. Ik zal ’t u laten zien. Sta stil. Ze zwaaide met haar staf en zie – daar stonden ze dan alle drie: de koning en de koningin en ’t koningszoontje tussenin. Drie fraaie rozen waren zij, drie gele rozen op een rij, en tante Spinnekop verdween; door ’t open venster vloog zij heen. Nu staan er daar drie rozenstruiken, die alle drie heel heerlijk ruiken. Ze wiegen zachtjes heen en weer. Ga maar ‘ns kijken op een keer. Annie M.G. Schmidt uit: Het beest met de achternaam
Comments